- ausgeben
- ausgebenI 〈overgankelijk werkwoord〉1 uitgeven, uitdelen ⇒ verdelen2 uitgeven ⇒ betalen, besteden3 〈informeel〉geven, betalen ⇒ trakteren4 bestempelen5 uitbesteden ⇒ meegeven, laten doen6 〈economie〉uitgeven7 〈computer〉afdrukken, printen♦voorbeelden:1 〈vooral leger〉 einen Befehl ausgeben • een bevel uitvaardigen2 sein ganzes Einkommen ausgeben • zijn hele inkomen uitgeven3 einen ausgeben • een rondje geven4 jemanden für seinen besten Freund ausgeben • iemand voor zijn beste vriend laten doorgaan5 die Wäsche ausgeben • de was laten doen6 eine Anleihe ausgeben • een lening uitschrijvenII sich ausgeben 〈wederkerend werkwoord〉1 zich geven ⇒ zich uitputten2 zich uitgeven ⇒ doen alsof♦voorbeelden:1 sich beim Spiel völlig ausgeben • zich bij het spel volledig geven2 er gibt sich für krank aus • hij doet alsof hij ziek is
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.